Oude Testament

Nieuwe Testament

Jeremia 36:17-27 BasisBijbel (BB)

17. En ze vroegen aan Baruch: "Hoe kom je aan de woorden die je hebt opgeschreven?"

18. Baruch antwoordde: "Jeremia heeft mij woord voor woord gezegd wat ik moest opschrijven."

19. Toen zeiden ze tegen Baruch: "Ga weg en verberg je ergens, samen met Jeremia. Laat niemand weten waar jullie zijn."

20. Toen gingen ze naar de koning. Maar de boekrol borgen ze op in de kamer van de schrijver Elisama. En ze vertelden de koning alles wat Baruch voorgelezen had.

21. Toen liet koning Jojakim de boekrol door Jehudi ophalen uit de kamer van de schrijver. En Jehudi las de boekrol voor aan de koning. Alle leiders van het land stonden rond de koning te luisteren.

22. De koning was op dat moment in zijn winterpaleis. Het was koud, want het was de negende maand. Daarom brandde vlak bij de koning een haardvuur.

23. De koning liet Jehudi steeds drie of vier kolommen voorlezen. Daarna sneed de koning dat deel er met een mes af en gooide het in het haardvuur. Tenslotte was de hele boekrol verbrand.

24. De koning en de leiders bij hem in de zaal waren helemaal niet onder de indruk van wat er in de boekrol stond. Ze kregen geen spijt van alles wat ze tegen de Heer verkeerd gedaan hadden.

25. Elnatan, Delaja en Gemarja hadden wel geprobeerd om de koning tegen te houden toen hij de boekrol wilde verbranden. Maar hij luisterde niet naar hen.

26. Daarna gaf de koning aan prins Jerachmeël bevel om samen met Seraja de zoon van Azriël en Selemja de zoon van Abdeël, de schrijver Baruch en mij gevangen te nemen. Maar de Heer zorgde ervoor dat ze ons niet konden vinden.

27. De koning had de hele boekrol verbrand. Alles wat Baruch van mij had moeten opschrijven, was vernietigd. Toen zei de Heer tegen mij:

Lees verder hoofdstuk Jeremia 36