Oude Testament

Nieuwe Testament

Jeremia 3:6-13 BasisBijbel (BB)

6. In de tijd dat koning Josia [ over Juda ] regeerde, zei de Heer tegen mij: "Heb je gezien wat Wegloopster [ (= Israël) ] gedaan heeft? Ze heeft de gewoonte om op elke hoge berg en onder elke grote boom met mannen naar bed te gaan.

7. Toen ze dat allemaal deed, zei Ik: 'Kom alsjeblieft weer bij Mij terug!' Maar ze kwam niet terug. Haar zus Ontrouw [ (= Juda) ] zag dat.

8. Ze zag dat Ik Wegloopster, Israël, een echtscheidings-brief gaf en haar daarmee wegstuurde, omdat ze ontrouw aan Mij was geweest. Maar Ik merkte dat Juda zich daardoor niet liet afschrikken. Ook zij ging met andere mannen naar bed.

9. Daarmee bedierf ze het land. Want ze was ontrouw aan Mij: ze aanbad goden van steen en hout.

10. Juda deed wel alsof ze bij Mij terugkwam, maar dat waren alleen maar woorden. Haar hart kwam niet bij Mij terug, zegt de Heer."

11. Daarom zei de Heer tegen mij: "Wegloopster Israël was minder schuldig dan Ontrouw Juda.

12. Jeremia, ga nu naar buiten en roep naar het noorden: 'Kom terug bij Mij, weggelopen Israël! De Heer zegt: Ik zal niet meer boos op je zijn. Ik houd van je. Ik zal niet voor altijd boos op je blijven.

13. Geef alleen toe dat je fout was. Geef toe dat je Mij, jouw Heer God, verlaten hebt, en dat je onder elke grote boom andere goden aanbeden hebt. Geef toe dat je niet naar Mij hebt geluisterd, zegt de Heer.' "

Lees verder hoofdstuk Jeremia 3