Oude Testament

Nieuwe Testament

Jeremia 26:19-24 BasisBijbel (BB)

19. Hebben koning Hizkia en zijn volk hem laten doden omdat hij dat zei? Nee, want koning Hizkia kreeg ontzag voor de Heer. Hij ging God weer dienen. Toen veranderde de Heer zijn plannen. Hij liet niet de ramp komen die Hij van plan geweest was. Als we nu deze profeet doden, doen we iets heel ergs. De Heer zal ons ervoor straffen."

20. Er was nóg een man in het land die namens de Heer profeteerde. Dat was Uria, de zoon van Semaja, uit Kirjat-Jearim. Hij profeteerde dezelfde dingen tegen Jeruzalem en Juda als ik.

21. Toen koning Jojakim en zijn legeraanvoerders en de leiders hoorden wat hij zei, wilde de koning hem doden. Uria hoorde ervan. Hij werd bang en vluchtte naar Egypte.

22. Maar koning Jojakim stuurde Elnatan, de zoon van Achbor, met een aantal soldaten achter hem aan.

23. Ze haalden Uria uit Egypte terug en brachten hem naar koning Jojakim. En de koning liet hem doden. Hij liet zijn lijk in een graf op de begraafplaats van de arme mensen gooien.

24. Maar Ahikam, een zoon van Safan, beschermde mij, zodat niemand mij kwaad durfde te doen.

Lees verder hoofdstuk Jeremia 26