Oude Testament

Nieuwe Testament

Jeremia 12:1-7 BasisBijbel (BB)

1. [ Jeremia zegt: ] "Als ik met U van mening verschil, weet ik al van tevoren dat U gelijk heeft. Want U heeft altijd gelijk. Toch wil ik van U weten: waarom gaat het aldoor goed met de mensen die zich niets van U aantrekken? Waarom kunnen zij zo zorgeloos leven?

2. Ze zijn als een boom die U heeft geplant. Ze hebben wortels gekregen. Ze groeien en groeien en er komen ook vruchten aan. Ze spreken wel over U, maar U woont niet in hun hart. Ze houden niet van U.

3. Heer, U kent mij. U weet wat er diep binnenin mij is. U weet dat ik van U houd. Heer, sleur die mensen weg als schapen die geslacht gaan worden. Bewaar hen tot de dag van de slacht.

4. Want het gaat slecht met het land: alles verdroogt. Het is hun schuld dat [ het niet langer regent en ] alle dieren en vogels sterven. Het is omdat de mensen zo slecht zijn. Maar ze blijven [ van U ] zeggen: 'Hij ziet niet wat er met ons gebeurt.' "

5. [ De Heer zegt: ] "Jeremia, als je met mensen hardloopt, word je al moe. Hoe wil je het dan opnemen tegen paarden? Als je alleen in een vredig land op Mij kan vertrouwen, hoe wil je Mij dan vertrouwen in de bossen [ vol wilde dieren ] langs de Jordaan?

6. Denk erom: zelfs je broers en ooms laten je in de steek. Ze schelden je uit als je langskomt. Maar ook als ze vriendelijk tegen je doen, moet je hen niet vertrouwen."

7. [ De Heer zegt: ] "Ik hield zielsveel van Jeruzalem, de plaats waar Ik woon. Toch heb Ik Jeruzalem en mijn volk verlaten. Ik heb mijn lieveling in de macht van de vijand gegeven.

Lees verder hoofdstuk Jeremia 12