Oude Testament

Nieuwe Testament

Hosea 13:6-15 BasisBijbel (BB)

6. Ik gaf jullie te eten. Ik gaf jullie een prachtig land om te wonen. Maar toen het daar goed met jullie ging, kregen jullie genoeg van Mij. Jullie vergaten Mij.

7. Daarom loer Ik nu op jullie zoals een leeuw of luipaard langs de weg loert op zijn prooi.

8. Ik val jullie aan als een berin die woedend is omdat haar jongen zijn gedood. Ik scheur jullie borstkas open. Jullie zullen door wilde dieren verscheurd worden.

9. Daarom zullen jullie vernietigd worden, Israël! Wie zal jullie nog redden als Ik dat niet langer doe?

10. Waar is nu jullie koning die jullie steden had moeten redden? Waar zijn nu jullie leiders? Jullie hebben gevraagd om een koning en leiders – maar waar zijn die nu?

11. Woedend heb Ik jullie een koning gegeven. En in mijn woede neem Ik jullie die koning [ nu ] weer af.

12. De schuld van Efraïm staat vast. Al hun slechte daden hebben zich steeds hoger opgestapeld.

13. Maar ze willen niet veranderen, ook al straf Ik hen zwaar. Ze zullen pijn hebben als een vrouw die een kind krijgt. De mensen van Efraïm zijn dom en onverstandig. Zo onverstandig als een kind dat niet geboren wil worden. Toch is Efraïms tijd gekomen.

14. Zou Ik hen dan uit de macht van de dood bevrijden? Zou Ik hen van de dood loskopen? Dood, waar blijven je ziekten, waar blijft je ellende? [ Kom er maar mee! ] Ik heb geen medelijden meer.

15. Het ging goed met de stam van Efraïm, zo tussen de andere stammen. Maar als Ik de oostenwind over hen heen laat waaien vanuit de woestijn, verdroogt zijn bron. Alles zal geroofd worden. (lees verder)

Lees verder hoofdstuk Hosea 13