Oude Testament

Nieuwe Testament

Haggaï 2:11-18 BasisBijbel (BB)

11. Op de 24e dag van de negende maand van dat jaar, toen Darius twee jaar koning [ van Perzië ] was, zei de Heer tegen Haggaï:

12. "Dit zegt de Heer van de hemelse legers: Ga naar de priesters en vraag hun wat de wet zegt over het volgende.

13. Stel dat iemand een stuk van het heilige offervlees meeneemt in een punt van zijn mantel, en hij raakt met zijn mantel brood, groente, wijn, olijf-olie of ander voedsel aan. Wordt dat brood of andere voedsel dan heilig?" De priesters antwoordden: "Nee."

14. Daarna vroeg Haggaï: "Stel dat iemand onrein is geworden doordat hij een dode heeft aangeraakt, en dan voedsel aanraakt. Wordt het voedsel dan onrein?" De priesters antwoordden: "Ja, dan wordt het onrein."

15. Toen zei Haggaï: "Zo is het ook met dit volk, zegt de Heer. Alles wat ze voor Mij doen en wat ze aan Mij offeren is onrein [ omdat ze niet leven zoals Ik het wil ].

16. Bedenk wat er hiervoor is gebeurd, vóórdat jullie aan mijn tempel begonnen te bouwen.

17. Als jullie dachten dat je wel 20 emmers graan van een hoop graan zou kunnen scheppen, dan waren het maar tien emmers. En als jullie dachten dat je wel 50 emmers wijn uit de druivenpers kon scheppen, dan waren het maar 20 emmers.

18. Ik vernielde jullie oogsten met plantenziekten en met hagel, maar jullie kwamen niet bij Mij terug.

Lees verder hoofdstuk Haggaï 2