Oude Testament

Nieuwe Testament

Genesis 50:9-15 BasisBijbel (BB)

9. Er ging een groot aantal wagens en ruiters mee. Het was een geweldig grote stoet.

10. Ze kwamen bij de dorsvloer bij Atad, aan de overkant van de Jordaan. Daar hielden ze een grote, plechtige bijeenkomst. Ze treurden er zeven dagen over zijn vader.

11. Toen de Kanaänieten, de bewoners van het land, dat zagen, zeiden ze: "De Egyptenaren moeten wel heel erg verdrietig zijn." Daarom noemden ze die plaats Abel-Mizraïm [ (= 'verdriet van Egypte') ]. Het ligt aan de overkant van de Jordaan.

12. Jakobs zonen deden wat hij hun had gevraagd.

13. Ze brachten hem naar Kanaän en begroeven hem in de grot bij het veld van Machpela. Die akker ligt tegenover Mamré. Abraham had het van de Hetiet Efron gekocht om een eigen graf te hebben.

14. Zo begroef Jozef zijn vader. Daarna ging hij naar Egypte terug, met zijn broers en alle andere mensen die waren meegegaan voor de begrafenis.

15. Toen hun vader was gestorven, werden Jozefs broers bang. Ze zeiden tegen elkaar: "Als Jozef nu maar geen wraak op ons zal nemen voor wat we hem hebben aangedaan!"

Lees verder hoofdstuk Genesis 50