Oude Testament

Nieuwe Testament

Genesis 48:7-12 BasisBijbel (BB)

7. Ik neem deze twee kinderen als mijn eigen kinderen aan, omdat ik Rachel al zo vroeg heb verloren [ en ze pas twee kinderen had ]. Want ze stierf tijdens de reis uit Paddan in Kanaän, toen we vlak bij Efrat waren. Daar heb ik haar langs de kant van de weg naar Efrat begraven." (Efrat is Betlehem.)

8. Toen Israël Jozefs zonen zag, vroeg hij: "Wie zijn zij?"

9. Jozef antwoordde: "Dat zijn mijn zonen, die God mij hier heeft gegeven." Jakob zei: "Breng hen hier, zodat ik hen kan zegenen."

10. Israëls ogen waren heel slecht geworden doordat hij al zo oud was. Hij kon niet [ veel ] meer zien. Jozef bracht hen dichter bij hem. Israël kuste en omhelsde hen.

11. Daarna zei Israël tegen Jozef: "Ik had nooit gedacht dat ik jou nog zou terugzien. En kijk eens, nu heeft God er zelfs voor gezorgd dat ik je kinderen nog kon zien."

12. Toen haalde Jozef de jongens bij Israëls knieën weg en knielde voor zijn vader neer.

Lees verder hoofdstuk Genesis 48