Oude Testament

Nieuwe Testament

Genesis 47:2-10 BasisBijbel (BB)

2. Hij had vijf van zijn broers meegenomen en stelde hen aan de Farao voor.

3. De Farao vroeg aan de broers: "Wat is jullie beroep?" Ze antwoordden: "Wij zijn schaapherders, net als onze voorvaders.

4. We willen graag als vreemdelingen in uw land komen wonen. Want er is [ in ons eigen land ] geen grasland meer voor onze kudden. Er is een heel zware hongersnood in Kanaän. Mogen we alstublieft in de streek Gosen gaan wonen?"

5. De Farao zei tegen Jozef: "Je vader en je broers zijn naar jou toe gekomen.

6. Jij mag kiezen waar je hen wil laten wonen. Je mag het beste deel van het land aan hen geven, de streek Gosen. En als je flinke mannen onder hen weet, laat hen dan opzichters over mijn kudden worden."

7. Jozef bracht ook zijn vader Jakob naar de Farao en stelde hem aan hem voor. Jakob zegende de Farao.

8. De Farao vroeg Jakob: "Hoe oud ben je?"

9. Jakob antwoordde: "Ik zwerf nu 130 jaar als vreemdeling rond. En mijn korte leven is vol moeilijkheden en verdriet geweest. Ik ben niet zo oud geworden als mijn voorvaders."

10. Jakob zegende de Farao opnieuw en ging bij hem weg.

Lees verder hoofdstuk Genesis 47