Oude Testament

Nieuwe Testament

Genesis 44:17-29 BasisBijbel (BB)

17. Maar Jozef zei: "Nee, alleen de man bij wie de beker is gevonden, zal mijn slaaf worden. De anderen kunnen in vrede naar hun vader gaan."

18. Toen stapte Juda naar voren. Hij zei: "Neem mij niet kwalijk, heer. U bent net zo belangrijk als de Farao, maar word alstublieft niet boos als ik wat tegen u zeg.

19. U heeft ons gevraagd: 'Hebben jullie nog een vader of een broer?'

20. En we antwoordden: 'We hebben nog een oude vader en een jonge broer. Dat is een zoon die geboren is toen onze vader al oud was. Hij had nog een broer, maar die is dood. Hij is de enige zoon van zijn moeder die nog leeft. Zijn vader houdt heel veel van hem.'

21. Toen zei u tegen ons: 'Breng hem bij mij, zodat ik hem kan zien.'

22. Maar we zeiden tegen u: 'De jongen kan niet bij zijn vader weg. Als hij bij zijn vader weggaat, zal zijn vader sterven [ van verdriet ].'

23. Toen zei u tegen ons: 'Als jullie jongste broer niet met jullie meekomt, mogen jullie niet meer bij mij komen.'

24. Toen we thuiskwamen, vertelden we onze vader wat u had gezegd.

25. Na een poos zei onze vader: 'Jullie moeten weer eten gaan kopen.'

26. Wij zeiden: 'We kunnen niet gaan. We kunnen alleen maar gaan als onze jongste broer meegaat. Want we mogen niet meer bij die man komen als onze jongste broer niet bij ons is.'

27. Toen zei onze vader tegen ons: 'Jullie weten dat mijn vrouw twee zonen heeft gekregen.

28. De ene is bij mij weggegaan en ik weet zeker dat hij door een wild dier is opgegeten. Ik heb hem nooit meer teruggezien.

29. Als jullie ook deze zoon bij mij weghalen en hem iets overkomt, zal ik sterven van verdriet. En dat is dan jullie schuld!'

Lees verder hoofdstuk Genesis 44