Oude Testament

Nieuwe Testament

Genesis 44:12-18 BasisBijbel (BB)

12. De man doorzocht ze. Hij begon bij de oudste broer en eindigde bij de jongste. Toen werd de beker gevonden in de zak van Benjamin.

13. De broers scheurden hun kleren [ als teken van verdriet ]. Ze laadden hun zakken weer op de ezels en gingen terug naar de stad.

14. Zo kwamen Juda en zijn broers terug in het huis van Jozef. Jozef was daar nog. Ze lieten zich voor hem op de grond vallen.

15. Jozef zei: "Waarom hebben jullie dit gedaan? Wisten jullie dan niet dat een man als ik dat zéker zou ontdekken?"

16. Juda antwoordde: "Wat moeten we tegen u zeggen? Hoe kunnen we zeggen dat we onschuldig zijn? God bewijst dat we schuldig zijn. We zijn uw slaven, heer. Wij en de man bij wie de beker gevonden is."

17. Maar Jozef zei: "Nee, alleen de man bij wie de beker is gevonden, zal mijn slaaf worden. De anderen kunnen in vrede naar hun vader gaan."

18. Toen stapte Juda naar voren. Hij zei: "Neem mij niet kwalijk, heer. U bent net zo belangrijk als de Farao, maar word alstublieft niet boos als ik wat tegen u zeg.

Lees verder hoofdstuk Genesis 44