Oude Testament

Nieuwe Testament

Genesis 42:9-19 BasisBijbel (BB)

9. Toen herinnerde Jozef zich wat hij over hen gedroomd had. Hij zei tegen hen: "Jullie zijn spionnen. Jullie zijn gekomen om te kijken waar jullie gemakkelijk het land kunnen binnendringen."

10. Maar ze zeiden tegen hem: "Nee heer, we zijn gekomen om eten te kopen.

11. We zijn allemaal zonen van één man. We zijn eerlijke mensen. We zijn geen spionnen."

12. Maar hij zei tegen hen: "Nee, jullie zijn gekomen om te kijken waar jullie gemakkelijk het land kunnen binnendringen."

13. Toen zeiden ze: "Vroeger waren we met z'n twaalven. Twaalf zonen van één man in Kanaän. Onze jongste broer is nog bij onze vader, en één broer leeft niet meer."

14. Maar Jozef zei tegen hen: "Het is zoals ik jullie heb gezegd: jullie zijn spionnen.

15. Ik zweer bij de Farao dat ik zal uitzoeken of jullie de waarheid spreken. Jullie mogen hier pas vertrekken als jullie jongste broer hier is gekomen.

16. Stuur dus één van jullie naar huis om jullie broer te halen. De anderen zullen hier gevangen blijven. Zo zal ik te weten komen of jullie de waarheid hebben gesproken. Maar als jullie broer niet komt, zijn jullie spionnen, dat zweer ik bij de Farao."

17. En hij sloot hen allemaal drie dagen op in de gevangenis.

18. Na drie dagen zei Jozef tegen hen: "Doe wat ik zeg als jullie in leven willen blijven. Ik heb ontzag voor God.

19. Als jullie eerlijke mensen zijn, laat dan één van jullie in de gevangenis achterblijven. De anderen mogen naar huis gaan en graan meenemen. Dan hoeven jullie gezinnen geen honger te hebben.

Lees verder hoofdstuk Genesis 42