Oude Testament

Nieuwe Testament

Genesis 42:31-38 BasisBijbel (BB)

31. Toen zeiden we tegen hem: 'Wij zijn eerlijke mensen. We zijn geen spionnen.

32. We waren met z'n twaalven. Twaalf zonen van één vader. Eén broer leeft niet meer, en de jongste is nog bij onze vader in Kanaän.'

33. Toen zei die man tegen ons: 'Jullie moeten bewijzen dat jullie eerlijke mensen zijn. Daarom blijft één van jullie hier. Jullie mogen graan meenemen voor jullie gezinnen en naar huis gaan.

34. Daarna brengen jullie je jongste broer bij mij. Dan weet ik dat jullie geen spionnen zijn, maar eerlijke mensen. Dan geef ik jullie je broer terug en mogen jullie vrij door het land reizen.' "

35. Toen maakten ze hun zakken leeg. En ze ontdekten dat bovenin elke zak, op het graan, de geldzak met hun geld lag. Ze werden bang.

36. Hun vader Jakob zei tegen hen: "Jullie beroven mij van mijn kinderen! Jozef is er niet meer. Simeon is in Egypte. Benjamin willen jullie meenemen. Mij overkomt ook alleen maar ellende!"

37. Toen zei Ruben tegen zijn vader: "Als ik Benjamin niet mee terugbreng, mag u mijn twee zonen doden. Vertrouw me. Ik zal ervoor zorgen dat hij bij u terugkomt."

38. Maar Jakob zei: "Nee, mijn zoon gaat niet met jullie mee. Zijn broer is al dood en nu is hij als enige overgebleven. Als hem op reis iets overkomt, zal ik sterven van verdriet. En dat zal dan jullie schuld zijn!"

Lees verder hoofdstuk Genesis 42