Oude Testament

Nieuwe Testament

Genesis 37:9-15 BasisBijbel (BB)

9. Hij kreeg later weer een droom, die hij ook aan zijn broers vertelde. Hij zei: "Ik heb nóg een droom gehad. De zon, de maan en elf sterren bogen voor mij."

10. Toen hij dit aan zijn vader en zijn broers vertelde, zei zijn vader streng tegen hem: "Wat is dat nou voor een droom! Denk je soms dat ik, je moeder en je broers voor je zullen buigen?"

11. Zijn broers waren jaloers op hem, maar zijn vader dacht er nog verder over na.

12. Op een keer waren zijn broers naar Sichem vertrokken om daar de schapen te hoeden.

13. Toen zei Israël tegen Jozef: "Je broers zijn bij Sichem de schapen aan het hoeden. Ik wil dat jij naar hen toe gaat." Jozef zei tegen hem: "Dat is goed."

14. Israël zei tegen hem: "Ga jij eens kijken hoe het met je broers en de schapen gaat. Kom dan terug om het mij te vertellen." En hij liet hem uit het dal van Hebron vertrekken. Jozef kwam bij Sichem.

15. Toen hij daar in het veld rondzwierf, kwam er een man naar hem toe. Hij vroeg Jozef: "Wat zoek je?"

Lees verder hoofdstuk Genesis 37