Oude Testament

Nieuwe Testament

Genesis 36:26-38 BasisBijbel (BB)

26. De zonen van Dison waren: Hemdan, Esban, Jitran en Keran.

27. De zonen van Ezer waren: Bilhan, Zaävan, en Akan.

28. De zonen van Disan waren: Uz en Aran.

29. Dus dit zijn de koningen van de Horieten in het land Seïr: Lotan, Sobal, Zibeon, Ana,

30. Dison, Ezer en Disan.

31. En dit zijn de koningen die over het land Edom regeerden lang voordat de Israëlieten een koning hadden.

32. In Edom regeerde eerst Bela, de zoon van Beor. Hij woonde in de stad Dinhaba.

33. Toen Bela stierf, werd in zijn plaats Jobab koning, de zoon van Zera uit Bozra.

34. Toen Jobab stierf, werd in zijn plaats Husam koning, uit het land van de Temanieten.

35. Toen Husam stierf, werd in zijn plaats Hadad koning, de zoon van Bedad, die Midian versloeg in de vlakte van Moab. Hij woonde in de stad Avit.

36. Toen Hadad stierf, werd in zijn plaats Samla koning, uit Masreka.

37. Toen Samla stierf, werd in zijn plaats Saul koning, uit Rehobot aan de rivier.

38. Toen Saul stierf, werd in zijn plaats Baälhanan koning, de zoon van Achbor.

Lees verder hoofdstuk Genesis 36