Oude Testament

Nieuwe Testament

Genesis 35:6-10 BasisBijbel (BB)

6. Toen Jakob met al zijn mensen in Luz (dat is Bet-El) was aangekomen, in Kanaän, bouwde hij daar een altaar.

7. Hij noemde die plaats El-Bet-El [ (= 'God van Bet-El') ], omdat God daar naar hem toe gekomen was toen hij op de vlucht was voor zijn broer.

8. Toen Debora, de verzorgster van Rebekka, stierf, werd ze onder een eik aan de zuidkant van Bet-El begraven. Sindsdien noemden de mensen die eik 'Tranen-Eik.'

9. Toen Jakob van Paddan-Aram teruggekomen was [ in Kanaän ], kwam God opnieuw naar hem toe. Hij zegende hem en zei [ opnieuw ]:

10. "Je heet Jakob. Maar voortaan zul je niet meer Jakob [ (= 'verdringer') ] genoemd worden, maar Israël [ (= 'worstelaar met God') ]." Zo gaf Hij hem dus de nieuwe naam Israël.

Lees verder hoofdstuk Genesis 35