Oude Testament

Nieuwe Testament

Genesis 29:9-18 BasisBijbel (BB)

9. Terwijl hij nog met hen stond te praten, kwam Rachel met de schapen van haar vader. Want ze was herderin.

10. Zodra Jakob Rachel aan zag komen met de schapen van zijn oom Laban, liep Jakob naar de put. Hij schoof de steen van de opening en gaf de schapen van Laban te drinken.

11. Toen kuste Jakob huilend Rachel.

12. Hij vertelde haar dat hij familie van Laban was, namelijk de zoon van [ Labans zus ] Rebekka. Ze rende naar huis en vertelde het haar vader.

13. Zodra Laban hoorde dat Jakob, de zoon van zijn zus, was gekomen, rende hij hem tegemoet. Hij omhelsde hem en kuste hem hartelijk en bracht hem naar zijn huis. Jakob vertelde Laban alles wat er gebeurd was.

14. Toen zei Laban tegen hem: "Werkelijk, je bent één van ons."En Jakob bleef een hele maand bij Laban.

15. Toen zei Laban tegen Jakob: "Zou jij, omdat je familie bent, voor mij moeten werken zonder iets te verdienen? Zeg me wat je voor je werk wil hebben."

16. Nu had Laban twee dochters. De oudste heette Lea, de jongste Rachel.

17. Lea had fletse ogen, maar Rachel had een mooi figuur en zag er knap uit.

18. Jakob hield van Rachel. Daarom zei hij: "Ik zal zeven jaar voor je werken, als ik daarna met je jongste dochter Rachel mag trouwen."

Lees verder hoofdstuk Genesis 29