Oude Testament

Nieuwe Testament

Genesis 27:1-4 BasisBijbel (BB)

1. Toen Izaäk oud was geworden, werden zijn ogen zó slecht, dat hij niet meer kon zien. Hij riep zijn oudste zoon Ezau: "Mijn zoon!" Ezau zei: "Ja, vader?"

2. Hij zei: "Ik ben oud geworden en ik weet niet hoelang ik nog zal leven.

3. Ga met je pijl en boog het veld in en schiet voor mij een wild dier.

4. Maak daarvan een lekkere maaltijd voor mij klaar. Je weet wat ik lekker vind. Dan zal ik eten en daarna zal ik je zegenen, vóór ik sterf."

Lees verder hoofdstuk Genesis 27