Oude Testament

Nieuwe Testament

Genesis 24:26-36 BasisBijbel (BB)

26. Toen knielde de man voor de Heer op de grond, boog zich diep en zei:

27. "Prijs de Heer, de God van mijn heer Abraham. Want Hij is goed geweest voor mijn heer. Hij heeft mij naar het huis van de broer van mijn heer gebracht."

28. Het meisje liep snel naar huis en vertelde wat er was gebeurd.

29. Rebekka had een broer die Laban heette. Laban kwam onmiddellijk naar buiten en ging snel naar de man bij de bron.

30. Want hij had de sieraden gezien die zijn zus droeg en van haar gehoord wat de man tegen haar gezegd had. De man stond nog steeds bij zijn kamelen bij de bron.

31. Laban zei: "Vriend, kom met me mee naar huis! Waarom sta je nog buiten? Ik heb het huis en de plaats voor de kamelen al helemaal voor je klaar."

32. Toen ging de man met hem mee naar huis. Ze laadden de spullen van de kamelen, namen de zadels af en gaven de dieren stro en voer. Laban liet water brengen zodat zijn gast en de mannen die bij hem waren hun voeten konden wassen.

33. Maar toen het eten voor hem werd neergezet, zei hij: "Vóór ik ga eten wil ik eerst vertellen waarvoor ik ben gekomen." Laban zei: "Vertel maar."

34. Toen zei de man: "Ik ben een knecht van Abraham.

35. De Heer is heel erg goed geweest voor mijn heer, zodat hij rijk is geworden. De Heer heeft hem schapen, geiten en koeien gegeven, zilver en goud, slaven en slavinnen, kamelen en ezels.

36. En Sara, de vrouw van mijn heer, heeft een zoon gekregen toen ze al oud was. Alles wat Abraham bezit, heeft hij aan zijn zoon gegeven.

Lees verder hoofdstuk Genesis 24