Oude Testament

Nieuwe Testament

Genesis 24:24-31 BasisBijbel (BB)

24. Ze had hem geantwoord: "Mijn vader heet Betuël. Hij is de zoon van Milka, de vrouw van Nahor.

25. We hebben meer dan genoeg stro en voer, en ook plaats om te blijven slapen."

26. Toen knielde de man voor de Heer op de grond, boog zich diep en zei:

27. "Prijs de Heer, de God van mijn heer Abraham. Want Hij is goed geweest voor mijn heer. Hij heeft mij naar het huis van de broer van mijn heer gebracht."

28. Het meisje liep snel naar huis en vertelde wat er was gebeurd.

29. Rebekka had een broer die Laban heette. Laban kwam onmiddellijk naar buiten en ging snel naar de man bij de bron.

30. Want hij had de sieraden gezien die zijn zus droeg en van haar gehoord wat de man tegen haar gezegd had. De man stond nog steeds bij zijn kamelen bij de bron.

31. Laban zei: "Vriend, kom met me mee naar huis! Waarom sta je nog buiten? Ik heb het huis en de plaats voor de kamelen al helemaal voor je klaar."

Lees verder hoofdstuk Genesis 24