Oude Testament

Nieuwe Testament

Genesis 22:3-11 BasisBijbel (BB)

3. Abraham stond 's morgens vroeg op, zadelde zijn ezel en ging met twee knechten en zijn zoon Izaäk op weg. Ook nam hij hout mee voor het brand-offer. Zo ging hij op weg naar de plaats die God had genoemd.

4. Op de derde dag zag hij die plaats in de verte.

5. Toen zei Abraham tegen zijn knechten: "Jullie blijven hier met de ezel. De jongen en ik gaan daar heen. Als we klaar zijn met aanbidden, komen we weer bij jullie terug."

6. Abraham legde het hout voor het brand-offer op Izaäks schouders. Ook nam hij vuur en een mes mee. Zo gingen ze samen verder.

7. Toen zei Izaäk tegen zijn vader Abraham: "Vader?" En hij zei: "Ja, mijn zoon?" Izaäk zei: "Hier zijn het vuur en het hout. Maar waar is het lam voor het offer?"

8. Abraham antwoordde: "God zal Zelf zorgen voor een lam voor het offer, mijn zoon." Zo gingen ze samen verder.

9. Ze kwamen op de plaats die God hem had genoemd en Abraham bouwde daar het altaar. Hij legde het hout er op, bond zijn zoon Izaäk vast en legde hem op het hout op het altaar.

10. Toen nam Abraham het mes om zijn zoon te slachten.

11. Maar de Engel van de Heer riep tegen hem vanuit de hemel: "Abraham! Abraham!" En hij zei: "Ja, Heer."

Lees verder hoofdstuk Genesis 22