Oude Testament

Nieuwe Testament

Genesis 12:11-17 BasisBijbel (BB)

11. Toen hij bij de grens van Egypte kwam, zei hij tegen zijn vrouw Saraï: "Je bent een mooie vrouw.

12. Als de Egyptenaren je zien, zullen ze mij vermoorden om met jou te kunnen trouwen. Ze zullen me doden omdat je mijn vrouw bent.

13. Zeg daarom dat je mijn zus bent. Dan zullen ze me goed behandelen en me in leven laten."

14. Toen Abram Egypte binnentrok, zagen de Egyptenaren dat Saraï een heel mooie vrouw was.

15. De dienaren van de Farao vertelden hem over haar. Daarom liet de Farao Saraï naar zijn paleis brengen.

16. En hij was goed voor Abram, omdat hij met Saraï wilde trouwen. Hij gaf hem schapen, koeien, ezels, slaven, slavinnen, vrouwtjes-ezels en kamelen.

17. Maar de Heer strafte de Farao en iedereen in zijn paleis met allerlei ziekten, omdat hij Saraï, de vrouw van Abram, bij zich in huis had gehaald.

Lees verder hoofdstuk Genesis 12