Oude Testament

Nieuwe Testament

Ezechiël 46:17-20 BasisBijbel (BB)

17. Maar als hij een stuk grond aan een dienaar geeft, moet die dienaar dat in het Jubeljaar weer aan de koning teruggeven. Want het is van de koning en is de erfenis van zijn zonen.

18. Maar de koning mag niets afnemen van de grond van het volk. Hij mag niemand van het volk wegjagen en die grond aan zijn zonen geven. Hij mag alleen zijn eigen grond aan zijn zonen als erfenis geven. Want niemand van het volk mag van zijn eigen grond worden weggejaagd."

19. Toen bracht de man mij naar de ingang naast de poort. Dat was de ingang naar de kamers voor de priesters aan de noordkant van het tempelhuis. Aan de westkant van die kamers was een open ruimte.

20. De man zei: "Dat is de plaats waar de priesters de vergevings-offers koken. Ook bakken ze daar de meel-offers. Want ze mogen die niet over het buitenplein dragen. Want het volk mag niet in de buurt komen van iets wat van Mij is."

Lees verder hoofdstuk Ezechiël 46