Oude Testament

Nieuwe Testament

Exodus 18:2-7 BasisBijbel (BB)

2. Toen reisde Jetro naar Mozes toe met Zippora, de vrouw van Mozes –

3. want Mozes had haar terug gestuurd – en haar twee zonen. De ene zoon heette Gersom [ (= 'vreemdeling') ]. 'Want,' had Mozes gezegd, 'ik ben een vreemdeling geweest in een ver land.' De andere zoon heette Eliëzer [ (= 'God is mijn hulp') ].

4. 'Want,' [ had Mozes gezegd ], 'de God van mijn vader heeft mij geholpen. Hij heeft ervoor gezorgd dat de Farao mij niet heeft gedood.'

5. Jetro kwam dus met Mozes' zonen en Mozes' vrouw naar hem toe in de woestijn. Het tentenkamp van de Israëlieten stond op dat moment bij de berg van God.

6. Hij stuurde Mozes de boodschap: "Ik ben naar je onderweg met je vrouw en je twee zonen."

7. Mozes ging Jetro tegemoet, knielde neer en boog zich diep voor hem. Daarna omhelsde hij hem. Ze vroegen elkaar hoe het met hen ging en liepen naar de tent.

Lees verder hoofdstuk Exodus 18