Oude Testament

Nieuwe Testament

Exodus 13:17-22 BasisBijbel (BB)

17. Toen de Farao het volk had laten gaan, bracht God hen niet naar de weg [ langs de grote zee ] door het gebied van de Filistijnen. Die was wel het dichtstbij, maar God zei: "Als ze zien dat er strijd komt [ met de Filistijnen ], krijgt het volk spijt. Dan willen ze naar Egypte terug."

18. Daarom liet God het volk omlopen, langs een andere weg. Dat was de weg door de woestijn naar de Rietzee. In slagorde vertrokken de Israëlieten uit Egypte.

19. Mozes nam het lichaam van Jozef mee. Want Jozef had zijn broers laten zweren: 'Ik weet zeker dat God jullie hier op een dag vandaan zal halen. Zweer mij dat jullie mijn lichaam meenemen als jullie uit dit land vertrekken.'

20. Zo vertrokken ze uit Sukkot en zetten hun tentenkamp op in Etam, aan de rand van de woestijn.

21. De Heer ging voor hen uit. Overdag was Hij in een grote, hoge wolk om hen de weg te wijzen. 's Nachts was Hij in een wolk van vuur om hen te verlichten. Zo konden ze dag en nacht verder reizen.

22. Aldoor bleef overdag de grote, hoge wolk en 's nachts de wolk van vuur voor hen uit gaan. (lees verder)

Lees verder hoofdstuk Exodus 13