Oude Testament

Nieuwe Testament

Ester 3:11-15 BasisBijbel (BB)

11. "Dat zilver mag je houden. Ik geef je dat volk. Je mag ermee doen wat je wil."

12. Toen liet Haman op de 13e dag van de eerste maand de schrijvers komen. Ze moesten brieven voor hem schrijven aan de bestuurders van alle provincies van het koninkrijk en aan alle leiders van elk volk. Elk volk kreeg een brief in zijn eigen taal. Onder elke brief kwam de naam van koning Ahasveros te staan en een stempel met de zegelring die de koning aan Haman had gegeven.

13. De brieven moesten zo snel mogelijk door boodschappers rondgebracht worden naar alle provincies van het koninkrijk. In de brieven stond dat op één bepaalde dag alle Judeeërs gedood moesten worden. Alle Judeeërs, van jong tot oud. Ook de kleine kinderen en de vrouwen. Dat moest gebeuren op de 13e dag van de twaalfde maand, de maand Adar. En de mensen zouden alles wat van de Judeeërs geweest was, als buit mogen meenemen.

14. Elke provincie moest een kopie van deze wet sturen aan alle volken die in die provincie woonden. Zo zou iedereen zich op deze dag kunnen voorbereiden.

15. De boodschappers vertrokken op bevel van de koning zo snel mogelijk. Ook in de stad Susan werd de wet bekend gemaakt. En terwijl de koning en Haman samen wijn zaten te drinken, raakte de hele stad in rep en roer.

Lees verder hoofdstuk Ester 3