Oude Testament

Nieuwe Testament

Deuteronomium 9:7-21 BasisBijbel (BB)

7. Vergeet niet dat jullie in de woestijn je Heer God vreselijk boos hebben gemaakt. Vanaf de dag dat jullie uit Egypte vertrokken tot aan de dag dat jullie hier aankwamen zijn jullie Hem ongehoorzaam geweest.

8. Vooral bij de berg Horeb hebben jullie de Heer vreselijk boos gemaakt. Hij was zelfs zó boos, dat Hij jullie wilde vernietigen.

9. Ik was de berg opgeklommen. Ik zou van de Heer de platte stenen krijgen waarop het verbond stond dat Hij met jullie had gesloten. Ik was toen 40 dagen en 40 nachten op de berg en at en dronk niets.

10. De Heer gaf mij daar twee platte stenen waarop Hij Zelf [ de woorden ] had geschreven. Daarop stond alles wat de Heer op de berg vanuit het vuur tegen jullie had gezegd toen jullie daar allemaal onderaan de berg stonden.

11. Aan het eind van die 40 dagen en 40 nachten gaf de Heer mij die twee platte stenen van het verbond.

12. Maar toen zei Hij tegen mij: 'Ga snel naar beneden. Want je volk dat jij uit Egypte hebt meegenomen, heeft alles bedorven. Ze zijn Mij nu al ongehoorzaam geworden. Want ze hebben een gouden beeld gemaakt.'

13. Verder zei de Heer tegen mij: 'Ik heb gezien dat dit een koppig en ongehoorzaam volk is.

14. Laat Mij mijn gang gaan, dan zal Ik hen vernietigen. Ik zal ervoor zorgen dat niemand zich later nog zal herinneren dat ze hebben bestaan. En dan zal Ik van jóu een groot en machtig volk maken. Groter en machtiger dan dít volk.'

15. Toen daalde ik de brandende berg af. De twee platte stenen van het verbond hield ik in mijn handen.

16. En ik zag dat jullie al heel snel ongehoorzaam waren geworden aan de Heer God. Jullie hadden een gouden kalf gemaakt. Jullie waren al ongehoorzaam geworden aan wat de Heer had bevolen.

17. Ik gooide de twee platte stenen voor jullie ogen op de grond kapot.

18. Ik liet mij [ op de berg ] voor de Heer op de grond vallen, net als de eerste keer. Weer was ik daar 40 dagen en 40 nachten en at en dronk niets. Ik lag daar voor de Heer op de grond vanwege de slechte dingen die jullie hadden gedaan. Jullie hadden Hem vreselijk kwaad gemaakt.

19. En ik was bang voor de woede van de Heer. Want Hij was zó vreselijk boos op jullie, dat Hij jullie wilde vernietigen. Maar ook deze keer luisterde de Heer naar mij.

20. Ook op Aäron was de Heer zó woedend, dat Hij hem wilde doden. Daarom bad ik toen ook voor Aäron.

21. En ik verbrandde het kalf dat jullie hadden gemaakt en waarmee jullie ongehoorzaam aan de Heer waren geweest. Daarna stampte ik het tot poeder en vermaalde het tot stof. Het stof gooide ik in de beek die van de berg stroomde.

Lees verder hoofdstuk Deuteronomium 9