Oude Testament

Nieuwe Testament

Deuteronomium 29:18-24 BasisBijbel (BB)

18. Denk erom dat niemand van jullie, geen enkele man of vrouw, geen enkele familie of stam, de Heer verlaat en de goden van deze volken gaat aanbidden en dienen. Want dat zou het begin van grote ellende zijn. Net zoals er uit een kleine wortel een grote giftige plant kan groeien.

19. Maar als iemand deze vervloeking heeft gehoord, en toch denkt: 'Mij zal heus niets gebeuren als ik God niet gehoorzaam,' dan zal hij zwaar bedrogen uitkomen.

20. De Heer zal hem niet ongestraft laten, want Hij zal woedend op hem zijn. Hij zal hem straffen met de hele vervloeking die in dit boek staat opgeschreven. De Heer zal de naam van die man van de aarde wegvegen.

21. Hij zal zijn naam uitwissen uit de stammen van Israël. Alle vervloekingen die bij dit verbond horen en die in dit boek staan opgeschreven, zullen over hem komen.

22. Later zullen alle mensen, Israëlieten en buitenlanders, zien hoe zwaar de Heer dit land heeft gestraft.

23. Ze zullen zien hoe de hele bodem vol zwavel en zout is en helemaal verschroeid is. Er zal niets gezaaid worden, omdat er niets wil groeien. Het land zal er uitzien als Sodom, Gomorra, Adama en Zeboïm, toen die door de Heer ondersteboven werden gekeerd omdat Hij woedend op hen was.

24. Dan zullen de volken zich afvragen: 'Waarom heeft de Heer dit met het land gedaan? Waarmee hebben de bewoners Hem zo kwaad gemaakt?'

Lees verder hoofdstuk Deuteronomium 29