Oude Testament

Nieuwe Testament

Deuteronomium 26:4-10 BasisBijbel (BB)

4. De priester zal de mand van je aanpakken en bij het altaar van jullie Heer God zetten.

5. Zeg daarna tegen de Heer: 'Mijn voorvader was een Arameeër die op de rand van de dood was. Hij trok met een klein aantal mensen naar Egypte. Daar bleef hij als vreemdeling wonen. Hij werd daar tot een groot en machtig volk.

6. Maar de Egyptenaren mishandelden ons en onderdrukten ons. Ze lieten ons zwaar slavenwerk doen.

7. Toen riepen we tot U, de Heer God van onze voorvaders [ Abraham, Izaäk en Jakob ]. U luisterde naar ons en zag onze ellende.

8. Toen bevrijdde U ons op een machtige manier uit Egypte, met grote rampen en grote wonderen.

9. U bracht ons naar deze plaats en gaf ons dit prachtige, vruchtbare land.

10. Nu breng ik U het eerste deel van de oogst van het land dat U, Heer, aan mij heeft gegeven.' Zet de mand neer bij je Heer God en buig je voor Hem neer.

Lees verder hoofdstuk Deuteronomium 26