Oude Testament

Nieuwe Testament

Deuteronomium 24:7-17 BasisBijbel (BB)

7. Als wordt ontdekt dat iemand een Israëliet heeft ontvoerd en hem als slaaf heeft verkocht, dan moet de ontvoerder worden gedood. Zo moeten jullie het kwaad uit Israël wegdoen.

8. Wat besmettelijke huidziekten betreft: denk er om dat jullie je precies houden aan wat ik de Levitische priesters daarover bevolen heb. Houd je aan alles wat ik jullie daarover heb geleerd.

9. Vergeet niet wat jullie Heer God met Mirjam heeft gedaan, toen jullie pas uit Egypte waren vertrokken.

10. Als je iets aan iemand geleend hebt, mag je niet zijn huis binnengaan om zelf iets als onderpand mee te nemen.

11. Je moet buiten blijven staan. De man aan wie je geleend hebt, moet zelf het onderpand naar buiten brengen.

12. Als hij arm is en jou zijn mantel of deken als onderpand geeft, mag je daar niet in gaan slapen.

13. Bij zonsondergang moet je de mantel of deken aan hem teruggeven, zodat hij er zelf in kan slapen. Dan zal hij je zegenen. Zo doe je wat je Heer God wil.

14. Je mag een arme knecht die je per dag huurt niet slecht behandelen. Het maakt niet uit of hij een Israëliet is of een vreemdeling die in jullie land woont.

15. Je moet hem betalen op de dag dat hij voor je heeft gewerkt, vóór zonsondergang. Want hij is arm en heeft het geld nodig. Anders roept hij over jou tot de Heer en ben jij schuldig.

16. Ouders mogen niet worden gedood voor iets wat hun kinderen hebben gedaan. Ook mogen de kinderen niet worden gedood voor iets wat hun ouders hebben gedaan. Ieder mens mag alleen voor zijn eigen misdaden worden gestraft.

17. Jullie mogen niet oneerlijk rechtspreken over vreemdelingen en weeskinderen. Als een weduwe iets van je wil lenen, mag je niet haar mantel als onderpand nemen.

Lees verder hoofdstuk Deuteronomium 24