Oude Testament

Nieuwe Testament

Deuteronomium 21:17-23 BasisBijbel (BB)

17. Hij móet aan zijn oudste zoon, de zoon van de vrouw van wie hij niet houdt, alles geven waar hij als oudste zoon recht op heeft: hij moet hem een twee keer zo grote erfenis geven als de andere zonen. Want hij is de zoon die het eerst uit hem is geboren. Hij heeft de rechten van oudste zoon.

18. Stel dat iemand een slechte, ongehoorzame zoon heeft. Hij wil nooit naar zijn vader en moeder luisteren. Ze bestraffen hem wel, maar hij wil hen niet gehoorzamen.

19. Dan moeten zijn ouders hem naar de leiders van zijn stad brengen, in de poort van zijn woonplaats.

20. Ze moeten tegen de leiders zeggen: 'Deze zoon van ons is slecht en ongehoorzaam. Hij wil niet naar ons luisteren. Hij jaagt het geld er doorheen en is een dronkenlap.'

21. Dan moeten alle mannen van de stad hem met stenen doodgooien. Zo moeten jullie het kwaad uit Israël wegdoen. Heel Israël zal ervan horen en zal ontzag hebben.

22. Stel dat iemand voor een misdaad de doodstraf krijgt en zijn lijk wordt aan een paal gehangen.

23. Dan mag zijn lijk niet 's nachts aan de paal blijven hangen. De man moet nog op dezelfde dag begraven worden. Want iemand die aan een paal is gehangen, is door God vervloekt. Als jullie het lijk laten hangen, maken jullie dus het land onrein. (lees verder)

Lees verder hoofdstuk Deuteronomium 21