Oude Testament

Nieuwe Testament

Deuteronomium 2:14-24 BasisBijbel (BB)

14. Er was 38 jaar voorbij gegaan sinds we van Kades-Barnea vertrokken waren. In die jaren waren alle mannen die met het leger konden meegaan tot de laatste man gestorven.

15. Want de Heer had gezworen dat hij hen tot de laatste man zou doden.

16. Toen alle krijgers van het leger tot de laatste man waren gestorven,

17. zei de Heer tegen mij:

18. 'Trek nu langs het land van Moab, langs de stad Ar.

19. Dan komen jullie in de buurt van de Ammonieten. Maar denk er om: daag hen niet uit. Ik zal jullie niets van het land van de Ammonieten geven. Want Ik heb het aan het volk van Lot gegeven.'

20. (Ook in dit land hadden eerst reuzen gewoond. De Ammonieten noemden hen Zamzummieten.

21. Dat was een sterk en groot volk van mensen die zo groot waren als de Enakieten. Maar de Heer had de Zamzummieten laten verjagen en vernietigen door de Ammonieten. En de Ammonieten waren in dat land gaan wonen.

22. Net zoals de Heer de Horieten uit het land Seïr had laten verjagen en vernietigen door het volk van Ezau, en het volk van Ezau in Seïr was gaan wonen. Daar wonen ze nu nog steeds.

23. En de Kaftorieten, die uit Kaftor waren gekomen, hebben de Avvieten verjaagd en vernietigd en zijn in hun land gaan wonen, vanaf Hazerim tot aan Gaza.)

24. [ De Heer had gezegd: ] 'Breek nu het tentenkamp af en steek de beek de Arnon over, het land van de Amorieten in. Daag koning Sihon die in Hesbon woont uit voor de strijd. Verover zijn land.

Lees verder hoofdstuk Deuteronomium 2