hoofdstukken

  1. 1
  2. 2
  3. 3
  4. 4
  5. 5
  6. 6
  7. 7
  8. 8
  9. 9

Oude Testament

Nieuwe Testament

Amos 8 BasisBijbel (BB)

De mand met rijp fruit

1. De Heer liet mij weer iets zien alsof ik droomde. Ik zag een mand met rijp fruit.

2. De Heer vroeg mij: "Wat zie je, Amos?" Ik antwoordde: "Een mand met rijp fruit." Toen zei de Heer tegen mij: "Mijn volk Israël is rijp, rijp voor de straf. Hun einde is gekomen. Ik zal niet langer medelijden met hen hebben.

3. In die tijd zullen er geen feestliederen meer worden gezongen in de tempel. Alleen nog treurliederen. Er zullen zoveel lijken zijn, dat de mensen ze gewoon weggooien [ in plaats van begraven ]."

4. [ De Heer zegt: ] Luister! Jullie buiten de arme mensen uit! Ze kunnen amper leven!

God is kwaad over uitbuiting

5. Jullie denken: "Is het feest van de nieuwe maand al bijna afgelopen? Dan kunnen we weer graan gaan verkopen. Is de heilige rustdag al bijna voorbij? Dan kunnen we weer zaken gaan doen. We gebruiken een te kleine maatbeker en verhogen de prijs. We gebruiken valse gewichten.

6. Zo kunnen we arme mensen als slaven kopen. We betalen voor ze met zilver of met een paar schoenen. En we verkopen zelfs het graanafval als voedsel!"

7. De Heer zweert bij de God van Jakob: Nooit zal Ik ook maar één van jullie slechte daden vergeten!

8. Zou het land niet beven van zoveel slechtheid? Zou niet iedereen treuren? Ja, het land zal opkomen als het daglicht, het zal [ door de Heer ] verstoten worden en dan wegzinken zoals het water in de Beek van Egypte.

9. De Heer zegt: In die tijd zal Ik de zon op klaarlichte dag verduisteren. Midden overdag zal het in het hele land donker worden.

10. Ik zal ervoor zorgen dat jullie rouwkleren aantrekken in plaats van feestkleren. Jullie zullen treurliederen zingen in plaats van feestliederen. Iedereen zal rouwkleren aantrekken en zijn hoofd kaalscheren [ als teken van verdriet ]. In het hele land zullen de mensen zo diepbedroefd zijn alsof hun enige zoon is gestorven. Het zal een verschrikkelijke tijd zijn.

Honger en dorst

11. De Heer zegt: In die tijd zal Ik honger in het land laten komen. Geen honger naar brood, geen dorst naar water. Nee, de mensen zullen honger en dorst hebben naar het woord van God.

12. Ze zullen van zee tot zee zwerven en van het noorden tot het oosten. Overal zullen ze naar mijn woord zoeken, maar ze zullen het niet vinden.

13. en

14. De jonge mensen die zweren bij de afgodsbeelden in Samaria zullen neervallen van de dorst. De mensen die zweren bij de god van Dan en de mensen die de god van Berseba aanbidden, zullen neervallen en nooit meer opstaan.