Oude Testament

Nieuwe Testament

2 Samuel 21:3-8 BasisBijbel (BB)

3. David zei tegen hen: "Wat kan ik voor jullie doen? Hoe kan ik goedmaken wat Saul jullie heeft aangedaan? Want alleen dan zal de Heer weer goed zijn voor zijn volk."

4. De Gibeonieten antwoordden David: "Het gaat ons niet om een vergoeding in zilver of goud. Ook niet om de dood van Israëlieten." David zei: "Wat willen jullie dan dat ik voor jullie doe?"

5. Ze zeiden tegen de koning: "Saul wilde ons vernietigen. Nergens in Israël waren we nog veilig, want hij wilde ons hele volk doden.

6. Geef ons daarom zeven mannen uit de familie van Saul. Dan zullen wij hén doden. We zullen hen ophangen in Gibea, Sauls woonplaats. [ Dan is Sauls schuld weggenomen en zal de Heer weer goed zijn voor het land. ]" En de koning zei: "Ik zal jullie die zeven mannen geven."

7. Maar de koning redde Mefiboset, de zoon van Jonatan, de zoon van Saul, omdat hij Jonatan had gezworen dat hij goed zou zijn voor zijn zoon.

8. Maar hij liet Armoni en [ de andere ] Mefiboset halen. Zij waren zonen van Sauls bijvrouw Rizpa, de dochter van Aja. Verder de vijf zonen van Merab, de dochter van Saul. Merab was getrouwd met Adriël, de zoon van Barzillai uit Mehola.

Lees verder hoofdstuk 2 Samuel 21