Oude Testament

Nieuwe Testament

2 Samuel 2:8-20 BasisBijbel (BB)

8. Abner, de zoon van Ner, was de legeraanvoerder van Saul geweest. Hij had Sauls zoon Isboset meegenomen naar Mahanaïm.

9. Daar had hij Isboset koning gemaakt van Gilead, de stam van Aser, Jizreël, de stam van Efraïm en de stam van Benjamin. Dus over heel Israël[ , behalve de stam van Juda ].

10. Isboset was toen 40 jaar. Hij regeerde twee jaar. Alleen de stam van Juda volgde David.

11. David regeerde zeven jaar en zes maanden in Hebron als koning van de stam van Juda.

12. Toen trok Abner met het leger van Isboset van Mahanaïm naar Gibeon.

13. Joab, de zoon van Zeruja, trok met Davids mannen ook naar Gibeon. De twee legers ontmoetten elkaar bij de vijver van Gibeon. Daar bleven ze ieder aan een kant van de vijver staan.

14. Toen zei Abner tegen Joab: "Laten de jonge mannen naar voren komen en met elkaar strijden om de overwinning." Joab antwoordde: "Dat is goed."

15. Toen kwamen twaalf jonge mannen uit de stam van Benjamin naar voren. Zij zouden namens de mannen van Isboset vechten met twaalf van Davids mannen.

16. Toen de strijd begon, grepen ze elkaar bij het hoofd en doorstaken elkaar onmiddellijk met hun zwaarden. Ze vielen allemaal dood neer. Daarom wordt die plaats vlak bij Gibeon Helkat-Hazurim [ (= 'veld van de scherpe zwaarden') ] genoemd.

17. Die dag werd er zwaar gevochten. Abner en het leger van Israël werden verslagen door het leger van David.

18. De drie zonen van [ Davids zus ] Zeruja waren daar ook: Joab, Abisaï en Asaël. Asaël was zo snel als een hert in het veld.

19. Hij achtervolgde Abner en gunde hem geen moment rust.

20. Abner draaide zich om en vroeg: "Ben jij dat, Asaël?" Hij antwoordde: "Ja."

Lees verder hoofdstuk 2 Samuel 2