Oude Testament

Nieuwe Testament

2 Samuel 2:2-9 BasisBijbel (BB)

2. Toen ging hij naar Hebron met zijn twee vrouwen: Ahinoam uit Jizreël en Abigaïl de weduwe van Nabal uit Karmel.

3. Ook nam David de mannen mee die bij hem waren, met hun gezinnen. Ze gingen in het gebied van Hebron wonen.

4. En de mannen van Juda zalfden David daar tot koning van de stam van Juda. David hoorde dat de mannen van Jabes in Gilead Saul hadden begraven.

5. Daarom stuurde hij boodschappers naar hen toe die moesten zeggen: "De Heer zal jullie zegenen, omdat jullie goed zijn geweest voor jullie heer Saul en hem hebben begraven.

6. De Heer zal daarom ook goed voor jullie zijn, en ik ook.

7. Wees dapper en houd moed. Saul is wel gestorven, maar nu hebben de Judeeërs mij tot koning van de stam van Juda gezalfd."

8. Abner, de zoon van Ner, was de legeraanvoerder van Saul geweest. Hij had Sauls zoon Isboset meegenomen naar Mahanaïm.

9. Daar had hij Isboset koning gemaakt van Gilead, de stam van Aser, Jizreël, de stam van Efraïm en de stam van Benjamin. Dus over heel Israël[ , behalve de stam van Juda ].

Lees verder hoofdstuk 2 Samuel 2