Oude Testament

Nieuwe Testament

2 Samuel 2:1-7 BasisBijbel (BB)

1. Hierna vroeg David aan de Heer: "Zal ik naar één van de steden in het gebied van Juda gaan?" De Heer antwoordde hem: "Ga." David vroeg: "Naar welke stad zal ik gaan?" Hij antwoordde: "Naar Hebron."

2. Toen ging hij naar Hebron met zijn twee vrouwen: Ahinoam uit Jizreël en Abigaïl de weduwe van Nabal uit Karmel.

3. Ook nam David de mannen mee die bij hem waren, met hun gezinnen. Ze gingen in het gebied van Hebron wonen.

4. En de mannen van Juda zalfden David daar tot koning van de stam van Juda. David hoorde dat de mannen van Jabes in Gilead Saul hadden begraven.

5. Daarom stuurde hij boodschappers naar hen toe die moesten zeggen: "De Heer zal jullie zegenen, omdat jullie goed zijn geweest voor jullie heer Saul en hem hebben begraven.

6. De Heer zal daarom ook goed voor jullie zijn, en ik ook.

7. Wees dapper en houd moed. Saul is wel gestorven, maar nu hebben de Judeeërs mij tot koning van de stam van Juda gezalfd."

Lees verder hoofdstuk 2 Samuel 2