Oude Testament

Nieuwe Testament

2 Samuel 19:4-9 BasisBijbel (BB)

4. De koning had een doek om zijn gezicht geslagen [ als teken van verdriet ] en riep aldoor: "Mijn zoon Absalom, Absalom, mijn zoon, mijn zoon!"

5. Maar Joab ging naar de koning toe en zei: "Uw mannen hebben vandaag uw leven gered, en de levens van uw zonen, dochters, vrouwen en bijvrouwen. Maar nu stelt u uw mannen teleur.

6. Want u houdt meer van uw vijanden dan van uw vrienden. U laat duidelijk zien dat uw aanvoerders en uw mannen niets voor u betekenen. Het lijkt er op dat u liever had gehad dat Absalom nog in leven was, en wij vandaag allemaal gedood waren!

7. Kom, sta op, ga naar buiten en spreek tot het hart van de mannen. Want ik zweer bij de Heer: als u dat niet doet, laat vannacht iedereen u in de steek. En dat zou erger voor u zijn dan alles wat u in uw hele leven ooit heeft meegemaakt."

8. Toen stond de koning op en ging in de poort zitten. Toen zijn mannen dat hoorden, kwamen ze allemaal naar hem toe.

9. Het hele leger van Absalom was intussen naar huis gevlucht. De tien noordelijke stammen, die de kant van Absalom hadden gekozen, waren onzeker wat ze nu moesten doen. Ze zeiden: "Koning David heeft ons bevrijd uit de macht van onze vijanden. Want hij heeft ons gered van de Filistijnen. Maar nu is hij het land uit gevlucht voor Absalom.

Lees verder hoofdstuk 2 Samuel 19