Oude Testament

Nieuwe Testament

2 Samuel 19:4-21 BasisBijbel (BB)

4. De koning had een doek om zijn gezicht geslagen [ als teken van verdriet ] en riep aldoor: "Mijn zoon Absalom, Absalom, mijn zoon, mijn zoon!"

5. Maar Joab ging naar de koning toe en zei: "Uw mannen hebben vandaag uw leven gered, en de levens van uw zonen, dochters, vrouwen en bijvrouwen. Maar nu stelt u uw mannen teleur.

6. Want u houdt meer van uw vijanden dan van uw vrienden. U laat duidelijk zien dat uw aanvoerders en uw mannen niets voor u betekenen. Het lijkt er op dat u liever had gehad dat Absalom nog in leven was, en wij vandaag allemaal gedood waren!

7. Kom, sta op, ga naar buiten en spreek tot het hart van de mannen. Want ik zweer bij de Heer: als u dat niet doet, laat vannacht iedereen u in de steek. En dat zou erger voor u zijn dan alles wat u in uw hele leven ooit heeft meegemaakt."

8. Toen stond de koning op en ging in de poort zitten. Toen zijn mannen dat hoorden, kwamen ze allemaal naar hem toe.

9. Het hele leger van Absalom was intussen naar huis gevlucht. De tien noordelijke stammen, die de kant van Absalom hadden gekozen, waren onzeker wat ze nu moesten doen. Ze zeiden: "Koning David heeft ons bevrijd uit de macht van onze vijanden. Want hij heeft ons gered van de Filistijnen. Maar nu is hij het land uit gevlucht voor Absalom.

10. En Absalom, die wij tot koning hadden gezalfd, is in de strijd gedood. Zou het niet beter zijn om de koning terug te laten komen?"

11. Koning David had aan de priesters Zadok en Abjatar een boodschap gestuurd: "Zeg tegen de leiders van Juda: 'Waarom zouden jullie niet als eerste jullie koning naar zijn paleis terug brengen?' " Want de koning had gehoord wat er in Israël over hem werd gezegd.

12. Daarom liet hij tegen de stam van Juda zeggen: 'Jullie zijn familie van mij. We zijn van dezelfde stam. Waarom zouden jullie dan niet als eerste mij als jullie koning laten terugkomen?'

13. Tegen Amasa moesten ze zeggen: 'Jij bent toch familie van David? David zweert bij God dat jij later Joab mag opvolgen als legeraanvoerder.'

14. Zo haalde hij de mannen van Juda over om hem terug te laten komen. Niemand was er nog op tegen. Daarom stuurden ze de koning de boodschap: "Kom weer bij ons terug, met uw mannen."

15. Toen ging de koning terug naar Jeruzalem en kwam bij de Jordaan. Intussen waren de mannen van Juda al naar Gilgal gekomen. Ze kwamen de koning tegemoet om hem over de Jordaan te brengen.

16. Simeï, de zoon van Gera, uit Bahurim in het gebied van de stam Benjamin, kwam haastig met de mannen van Juda mee, koning David tegemoet.

17. Hij kwam met 1000 mannen uit de stam van Benjamin. Ook Mefibosets dienaar Ziba was er met zijn 15 zonen en 20 knechten.

18. Ze brachten de koning en zijn familie met een bootje de Jordaan de over. Ze hielpen hem met wat hij maar wilde. Simeï liet zich voor de koning op de grond vallen toen de koning de Jordaan was overgestoken.

19. Hij zei tegen hem: "Mijn heer de koning, vergeef mij alstublieft wat ik tegen u heb gedaan toen u uit Jeruzalem vertrok. Vergeet het alstublieft.

20. Ik weet dat het verkeerd van mij was. Maar nu ben ik vandaag als eerste uit de stammen van Jozef hier gekomen om u te verwelkomen."

21. Toen vroeg Abisaï: "Simeï heeft de koning die door de Heer gezalfd is, vervloekt! Moet hij daarvoor niet worden gedood?"

Lees verder hoofdstuk 2 Samuel 19