Oude Testament

Nieuwe Testament

2 Samuel 12:13-26 BasisBijbel (BB)

13. Toen zei David tegen Natan: "Ik heb verkeerd gedaan tegen de Heer!" Natan antwoordde: "De Heer vergeeft het u. U zal niet sterven,

14. ook al heeft u de Heer heel erg beledigd. Maar Batseba's baby zal sterven."

15. Toen ging Natan naar huis. Daarna werd de baby van de vrouw van Uria ernstig ziek.

16. David bad alle dagen tot God voor het jongetje. Hij at niets en sliep op de grond.

17. Zijn dienaren probeerden hem over te halen om van de grond op te staan. Maar hij wilde niet en wilde ook niet met hen eten.

18. Na zeven dagen stierf het kind. De dienaren durfden het niet aan David te vertellen. Ze zeiden: "Toen het kind nog leefde, wilde David niet naar ons luisteren. Hoe kunnen wij hem dan nu zeggen dat het kind dood is? Hij zou zich iets kunnen aandoen."

19. David zag dat zijn dienaren met elkaar liepen te fluisteren. Daardoor begreep hij dat het kind was gestorven. Hij vroeg aan zijn dienaren: "Is het kind gestorven?" Ze zeiden: "Ja, heer."

20. Toen stond David op van de grond, waste zich, verzorgde zich en deed andere kleren aan. Daarna ging hij het heiligdom van de Heer binnen en boog zich neer. Toen ging hij naar huis terug. Hij vroeg om een maaltijd en ging eten.

21. Zijn dienaren vroegen hem: "Waarom doet u dit zo? Toen het kind nog leefde, heeft u gehuild en wilde u niet eten. Maar nu het kind is gestorven, staat u op en eet u weer!"

22. Hij antwoordde: "Toen het kind nog leefde, heb ik gehuild en niet gegeten omdat ik hoopte dat de Heer medelijden zou hebben. Ik hoopte dat Hij het kind zou laten leven.

23. Maar nu is het gestorven. Waarom zou ik hier dan nog mee doorgaan? Ik kan het kind er toch niet mee uit de dood terug krijgen. Ik zal wel naar hem toe gaan, maar het kind komt niet meer naar mij."

24. Daarna troostte David zijn vrouw Batseba. Later kreeg ze opnieuw een zoon. Ze noemde hem Salomo. De Heer hield van Salomo.

25. Hij zei tegen de profeet Natan dat hij tegen David moest zeggen dat hij het kind ook Jedidja moest noemen. Dat betekent 'De Heer houdt van hem.'

26. Joab viel Rabba aan, de hoofdstad van de Ammonieten. Hij veroverde de stad.

Lees verder hoofdstuk 2 Samuel 12