Oude Testament

Nieuwe Testament

2 Koningen 9:4-14 BasisBijbel (BB)

4. Zo ging die jonge profeet naar Ramot in Gilead.

5. Toen hij daar aankwam, zaten de legeraanvoerders juist bij elkaar. Hij zei: "Ik heb een boodschap voor u." Jehu vroeg: "Voor wie van ons?" Hij antwoordde: "Voor u."

6. Jehu stond op en ging het huis in. De jonge profeet goot de olie over Jehu's hoofd en zei tegen hem: "Dit zegt de Heer, de God van Israël:

7. Ik zalf u tot koning van het volk van de Heer, van Israël. U zal de familie van uw heer Achab straffen voor de dood van de profeten die Izebel heeft vermoord.

8. De hele familie van Achab zal worden gedood. Alle mannen uit zijn familie zal Ik doden, van hoog tot laag.

9. Ik zal met de familie van Achab hetzelfde doen als met de familie van Jerobeam, de zoon van Nebat, en als met de familie van Baësa, de zoon van Ahia.

10. En Izebel zal door de honden worden opgegeten op de akker van Jizreël. Niemand zal haar begraven." Toen deed hij de deur open en vluchtte weg.

11. Jehu ging weer terug naar de andere legeraanvoerders. Eén van hen vroeg: "Is alles in orde? Wat wilde die gek van je?" Hij antwoordde: "Niets bijzonders. Je weet toch wat het voor man is en wat voor onzin hij praat!"

12. Maar ze riepen: "Je liegt! Vertel ons wat hij heeft gezegd!" Toen zei hij: "Hij zei tegen me dat de Heer me zalft tot koning van Israël!"

13. De aanvoerders pakten snel hun mantels en spreidden die voor zijn voeten uit op de treden van de trap. Ze bliezen op de ramshoorn en riepen: "Jehu is koning geworden!"

14. en

Lees verder hoofdstuk 2 Koningen 9