Oude Testament

Nieuwe Testament

1 Samuel 28:7-12 BasisBijbel (BB)

7. Toen zei Saul tegen zijn dienaren: "Zoek voor mij een vrouw die met de geesten van doden kan spreken. Dan zal ik haar om raad gaan vragen." Zijn dienaren antwoordden hem: "Er is in Endor een vrouw die met de geesten van doden kan spreken."

8. Toen vermomde Saul zich door gewone kleren aan te trekken en ging met twee mannen op weg. Ze kwamen 's nachts bij de vrouw aan. Hij zei: "Geef mij raad met de hulp van de geest van een dode. Ik wil dat je voor mij een geest oproept. Ik zal je zeggen van wie."

9. Maar de vrouw antwoordde: "Je weet dat Saul alle waarzeggers in het land en alle mensen die met de geesten van doden kunnen spreken, heeft gedood. Wil je mij in de val lokken zodat ik ook gedood zal worden?"

10. Toen zwoer Saul haar bij de Heer: "Ik zweer bij de Heer dat je niets zal gebeuren."

11. Toen vroeg de vrouw: "Wie moet ik voor je laten komen?" Hij antwoordde: ''Laat Samuel komen."

12. Toen de vrouw Samuel zag, gaf ze een gil. En ze zei tegen Saul: "Waarom heeft u me bedrogen? U bent Saul!"

Lees verder hoofdstuk 1 Samuel 28