Oude Testament

Nieuwe Testament

1 Samuel 2:26-33 BasisBijbel (BB)

26. Maar voor de jonge Samuel hadden de mensen steeds meer respect. De Heer en de mensen hielden van hem.

27. Op een keer kwam er een profeet naar Eli. Hij zei tegen hem: "Dit zegt de Heer: Ik heb Aäron duidelijk laten zien wie Ik ben, toen het volk als slaven voor de Farao in Egypte werkte.

28. Ik heb zijn familie uit alle stammen van Israël uitgekozen om mijn priesters te zijn. Zij mogen de offers brengen, de wierook-offers voor Mij aansteken en de borsttas met de stenen dragen waarmee ze Mij om raad kunnen vragen. Zij mogen eten van de offers die de Israëlieten Mij brengen.

29. Waarom hebben jullie dan geen enkel respect voor de offers die Ik bevolen heb te brengen? Waarom ben jij voor je zonen banger dan voor Mij? Jullie eten je rond aan het beste deel van elk offer dat mijn volk Mij komt brengen!

30. Daarom zegt de Heer, de God van Israël: Ik heb duidelijk gezegd dat jouw familie, van vader op zoon, voor altijd bij Mij mag komen om Mij te dienen. Maar nu zegt de Heer: Daar maak Ik een einde aan! Mensen die Mij eren, zal Ik ook eren. Maar met mensen die zich niets van Mij aantrekken, wil Ik niets te maken hebben.

31. Op een dag zal Ik een einde maken aan de macht van jouw familie. Er zal geen oude man meer in je familie voorkomen.

32. Je zal moeten aanzien hoe slecht het met mijn heiligdom gaat, ook al had Ik goed voor Israël zullen zijn. En geen van de mannen in jouw familie zal nog oud worden.

33. De enkele man die Ik overlaat om bij mijn altaar te dienen, zal veel verdriet en ellende hebben. Alle mannen in je familie zullen jong sterven.

Lees verder hoofdstuk 1 Samuel 2