Oude Testament

Nieuwe Testament

1 Kronieken 7:26-40 BasisBijbel (BB)

26. Zijn zoon was Ladan. Zijn zoon was Ammihud. Zijn zoon was Elisama.

27. Zijn zoon was Nun. Zijn zoon was Jozua.

28. De gebieden en plaatsen waar de stam van Efraïm woonde, waren: Bet-El met de dorpen die daarbij hoorden, in het oosten Naäran, in het westen Gezer met de dorpen die daarbij hoorden, Sichem met de dorpen die daarbij hoorden, tot aan Gaza met de dorpen die daarbij hoorden.

29. De gebieden en plaatsen waar de stam van Manasse woonde, waren: Bet-Sean met de dorpen die daarbij hoorden, Taänach met de dorpen die daarbij hoorden, Megiddo met de dorpen die daarbij hoorden en Dor met de dorpen die daarbij hoorden. Hier woonden [ dus de stammen van Manasse en Efraïm, ] de zonen van Jozef, die een zoon was van Israël.

30. De zonen van Aser waren: Jimna, Jisva, Jisvi en Beria. Hun zus heette Sera.

31. De zonen van Beria waren: Heber en Malkiël (die vader werd van Birzavit).

32. Heber kreeg zonen: Jaflet, Somer en Hotam. Hij had ook een dochter: Sua.

33. De zonen van Jaflet waren: Pasach, Bimhal en Asvat.

34. De zonen van Jaflets broer Somer waren: Ahi, Rohega, Jehubba en Aram.

35. De zonen van zijn broer Hotam (die ook Helem werd genoemd) waren: Zofa, Jimna, Seles en Amal.

36. De zonen van Zofa waren: Sua, Harnefer, Sual, Beri, Jimra,

37. Bezer, Hod, Samma, Silsa, Jitran en Beëra.

38. De zonen van Jeter waren: Jefunne, Pispa en Ara.

39. En de zonen van Ulla waren: Ara, Hanniël en Rizja.

40. Dit zijn alle familiehoofden uit de stam van Aser, dappere mannen en goede leiders. Op de namenlijst van de stam van Aser stonden 26.000 mannen ingeschreven die met het leger konden meegaan.

Lees verder hoofdstuk 1 Kronieken 7