Oude Testament

Nieuwe Testament

1 Kronieken 29:7-17 BasisBijbel (BB)

7. Ze gaven 5000 talenten [ (150.000 kilo) ] goud, 10.000 goudstukken, 10.000 talenten [ (300.000 kilo) ] zilver, 18.000 talenten [ (540.000 kilo) ] koper en 100.000 talenten [ (3 miljoen kilo) ] ijzer.

8. Ook gaf een aantal mannen de edelstenen weg die ze bij zich hadden, voor de tempelschat. Ze gaven ze aan Jehiël, uit de familie van Gerson.

9. De mensen gaven heel gul, want ze gaven het graag aan de Heer. Het hele volk was daar blij over. Ook koning David was er erg blij mee.

10. Hij prees de Heer en zei: "Ik prijs U, Heer, God van onze vader Israël, voor altijd.

11. Want U bent groot en machtig. U bent een machtig Koning. Alles in de hemel en op de aarde is van U. U bent de allerhoogste Koning.

12. Als iemand rijk en machtig is, heeft U hem dat gegeven. Want U heerst over alles. U bent oppermachtig. U kan mensen groot en machtig maken.

13. Nu danken en prijzen we U, onze God.

14. Hoe zouden ik en mijn volk U deze prachtige geschenken kunnen geven? Want het is allemaal al van U. We hebben het van U gekregen en we geven het weer aan U.

15. Wij zijn maar vreemdelingen bij U, net als onze voorouders. Ons leven is in een ogenblik voorbij. We hebben niets te verwachten.

16. Heer God, al deze rijkdom die wij hebben verzameld om voor U een tempel te bouwen, is van U. Alles is van U.

17. Ik weet, mijn God, dat U er blij mee bent als iemand van U houdt. Ik heb U dit gegeven omdat ik van U houd. En ik ben blij te zien dat de anderen die hier zijn, U ook geschenken hebben gegeven.

Lees verder hoofdstuk 1 Kronieken 29