Oude Testament

Nieuwe Testament

1 Kronieken 27:21-29 BasisBijbel (BB)

21. Van de andere helft van de stam van Manasse, in Gilead: Jiddo, de zoon van Zecharja.Van de stam van Benjamin: Jaäsiël, de zoon van Abner.

22. Van de stam van Dan: Azarel, de zoon van Jeroham.Dit waren de aanvoerders van Israëls stammen.

23. David had niet de mannen laten tellen die jonger dan 20 jaar waren. Want de Heer had gezegd, dat Hij Israël zo ontelbaar zou maken als de sterren aan de hemel.

24. Joab, de zoon van Zeruja, was wel met tellen begonnen, maar had het niet afgemaakt. Want de Heer was er kwaad over geworden dat David het volk liet tellen. Daarom is in de boeken met de geschiedenis van koning David niet opgeschreven hoeveel mannen het waren.

25. Azmavet, de zoon van Adiël, beheerde de voorraden van de koning in Jeruzalem.Jonatan, de zoon van Uzzia, ging over de voorraden van de koning op het land, in de steden en dorpen en in de wachttorens.

26. Esri, de zoon van Chelub, ging over de arbeiders die voor de koning op het land moesten werken.

27. Simeï uit Rama ging over de wijngaarden. Maar Zabdi uit Sefam ging over de oogsten daarvan en de wijn.

28. Baäl-Hanan uit Geder ging over de olijfbomen en de wilde vijgenbomen in de vlakte. Maar Joas ging over de voorraden olijf-olie.

29. Sitrai uit Saron ging over de koeien die in de Saron-vlakte graasden. Maar Safat, de zoon van Adlai, ging over de koeien in de dalen.

Lees verder hoofdstuk 1 Kronieken 27