Oude Testament

Nieuwe Testament

1 Kronieken 10:1-9 BasisBijbel (BB)

1. Toen de Filistijnen tegen Israël streden, sloegen de Israëlieten op de vlucht voor de Filistijnen. Veel van hen werden gedood in de bergen van Gilboa.

2. De Filistijnen zaten Saul en zijn zonen op de hielen. Ze doodden Jonatan, Abinadab en Malchisua, de zonen van Saul.

3. Daarna probeerden ze Saul te bereiken en hij kreeg het zwaar. Toen de boogschutters hem onder schot kregen, werd hij bang.

4. Hij zei tegen zijn schildknaap: "Trek je zwaard en dood mij. Ik wil niet dat die ongelovigen mij doden en me belachelijk maken." Maar zijn schildknaap durfde niet. Toen stak Saul zichzelf met zijn zwaard dood.

5. Toen zijn schildknaap zag dat Saul dood was, deed hij hetzelfde.

6. Zo stierf Saul met zijn drie zonen: zijn hele gezin stierf tegelijk met hem.

7. De Israëlieten in het dal merkten dat het leger was gevlucht. Ze hoorden dat Saul en zijn zonen gedood waren. Toen verlieten ze hun steden en vluchtten. De Filistijnen trokken de lege steden binnen en gingen er wonen.

8. Toen ze de volgende dag de gedode soldaten op de bergen van Gilboa gingen beroven, vonden ze Saul en zijn drie zonen.

9. Ze beroofden hem, en namen zijn hoofd en zijn wapens mee. Daarna stuurden ze boodschappers rond door Filistea om het goede nieuws te vertellen in de tempels van hun goden en aan het volk.

Lees verder hoofdstuk 1 Kronieken 10