Oude Testament

Nieuwe Testament

1 Koningen 9:17-24 BasisBijbel (BB)

17. Salomo herbouwde Gezer. Verder bouwde hij muren rond Laag-Bet-Horon,

18. Baälat en Tamar in de woestijn.

19. Verder bouwde hij steden waar hij voorraden kon bewaren en waar hij strijdwagens en paarden kon stallen. Hij bouwde wat hij maar wilde in Jeruzalem, op de Libanon en in zijn hele land.

20. Alle mannen die geen Israëliet waren, maar die waren overgebleven van de Amorieten, Hetieten, Perezieten, Hevieten en Jebusieten,

21. liet Salomo in de arbeidsdienst werken om dit allemaal te bouwen. Zij waren in het land overgebleven doordat de Israëlieten hen niet hadden kunnen doden of wegjagen [ toen het volk Israël het land Kanaän veroverde ]. Hen liet hij als slaven werken, en dat is nu nog steeds zo.

22. Maar de Israëlieten maakte hij niet tot slaven. Zij waren zijn soldaten, dienaren in het paleis, leiders, aanvoerders en hoofdmannen van zijn wagens en ruiters.

23. Er waren 550 hoofdopzichters die toezicht hielden op Salomo's werk. Zij gaven leiding aan de onderopzichters van de arbeiders.

24. De dochter van de Farao verhuisde van de 'Stad van David' naar het paleis dat Salomo voor haar had gebouwd. Daarna begon Salomo aan de bouw van de Millo-burcht.

Lees verder hoofdstuk 1 Koningen 9