Oude Testament

Nieuwe Testament

1 Koningen 22:32-42 BasisBijbel (BB)

32. Zodra ze Josafat zagen, riepen ze: "Dat is vast de koning van Israël!" en wilden hem aanvallen.

33. Maar Josafat begon te roepen. Zodra ze begrepen dat hij niet de koning van Israël was, lieten ze hem met rust.

34. Maar één van de boogschutters schoot op goed geluk een pijl af. De pijl raakte de koning van Israël tussen de platen van zijn pantser. De koning zei tegen zijn wagenmenner: "Keer de wagen en breng mij uit de strijd. Want ik ben zwaar gewond."

35. Maar de strijd werd die dag heel erg hevig. Daarom werd de koning in zijn wagen overeind gehouden voor de strijd tegen de Arameeërs. Maar 's avonds stierf hij. Zijn strijdwagen stond vol met het bloed dat uit de wond was gestroomd.

36. Tegen zonsondergang klonk er een kreet door het leger: "Iedereen terug naar huis!"

37. Zo stierf de koning en hij werd dood naar Samaria gebracht. Daar werd hij begraven.

38. Toen ze de wagen schoonspoelden bij de vijver van Samaria, likten de honden zijn bloed op terwijl de hoeren zich bij de vijver stonden te wassen. Dat was precies wat de Heer had gezegd.

39. De rest van wat Achab allemaal heeft gedaan, het ivoren huis dat hij heeft gebouwd en alle steden die hij heeft gebouwd, staat allemaal opgeschreven in de boeken met de geschiedenis van de koningen van Israël.

40. Achab stierf en zijn zoon Ahazia werd na hem koning van Israël.

41. Toen Achab vier jaar koning van Israël was, werd Josafat, de zoon van Asa, koning van Juda.

42. Josafat was 35 jaar toen hij koning werd. Hij regeerde 25 jaar in Jeruzalem. Zijn moeder heette Azuba en was een dochter van Silchi.

Lees verder hoofdstuk 1 Koningen 22