Oude Testament

Nieuwe Testament

1 Koningen 20:33-38 BasisBijbel (BB)

33. De mannen vonden dat een goed teken, en zeiden haastig: "Ja, uw vriend Benhadad leeft nog." Toen zei hij: "Ga hem halen." Toen Benhadad naar hem toe kwam, liet koning Achab hem bij zich op de wagen klimmen.

34. Benhadad zei tegen hem: "Ik zal u de steden teruggeven die mijn [ voor ]vader van uw [ voor ]vader heeft veroverd. Verder mag u handel komen drijven in Damaskus, net zoals mijn vader handel mocht drijven in Samaria." Achab zei: "Met zo'n verbond wil ik u wel laten gaan." Zo sloot Achab een verbond met Benhadad en liet hem gaan.

35. Eén van de profeten zei tegen de man die bij hem was: "Geef me een klap!" Hij moest dat van de Heer zeggen. Maar de man wilde niet.

36. Toen zei hij tegen hem: "Omdat je de Heer niet hebt gehoorzaamd, zul je door een leeuw worden gedood als je hier bent vertrokken." Toen de man vertrok, werd hij door een leeuw gedood.

37. De profeet ging naar een andere man en zei tegen hem: "Geef me een klap!" De man sloeg hem zó hard, dat de profeet gewond raakte.

38. Toen ging de profeet langs de weg op de koning staan wachten. Hij had een verband om zijn hoofd gedaan, zodat hij niet te herkennen was.

Lees verder hoofdstuk 1 Koningen 20